Mijn portfolio illustreert hoe ik de afgelopen jaren invulling heb gegeven aan mijn onderzoek naar de relatie tussen geschiedenis en geografie. Het toont ook dat de nadruk bij sommige onderzoeken ligt op het gebruik van historische kaarten en bij anderen op het creëren van een Geografisch Informatie Systeem (GIS). Vaak gaat het om een combinatie hiervan. Bovendien toont het dat ik met diverse opdrachtgevers heb gewerkt.
'A landscape is the most solid appearance in which a history can declare itself.
It's is not background, nor is it stage ... There it is, the past in the present, constantly changing and renewing itself as the present rewrites the past.'
Inglis (1977)
Als onderdeel van de UNESCO Werelderfgoednominatie van de Koloniën van Weldadigheid van Nederland en België was het essentieel om de landschappelijke integriteit van de koloniën vast te stellen.
Met dit doel voor ogen heb ik voor de Nederlandse koloniën Frederiksoord-Wilhelminaoord, Veenhuizen en Wortel (België) onderzoek uitgevoerd op basis van GIS-gegevens en veldwerk. Ik ontwikkelde
een methode op basis van historische kaarten, architectuurgegevens en het Actueel Hoogtebestand Nederland. Methode en resultaten zijn gebruikt om de grenzen van de site af te bakenen en de
applicatie
te ondersteunen.
Een systematische benadering van de stedelijke langetermijnontwikkelingen in relatie tot water, energie en voedsel in het landschap in het westelijk deel van Nederland in de zeventiende eeuw. In dit onderzoek zet ik historische stadsplattegronden over in GIS om op deze manier ruimtelijke analyses te kunnen maken. Zie: 'Watersysteem en stadsvorm in Holland Een verkenning in kaartbeelden: 1575, 1680, 1900 en 2015' voor de resultaten.
Voor de ruimtelijke planvorming van de groene-energietransitie worden vele prognoses, potenties en plannen gemaakt. Dit project bracht echter in kaart hoe de ontwikkelingen zich tot nu toe ruimtelijk hebben voltrokken om inzicht te krijgen in de patronen, tendensen en sturende factoren.
Voor dit project karteerde ik de spoor- en tramwegen in de provincie Utrecht. Dit resulteerde in een rapport over de aanleg, ruimtelijke gevolgen en het erfgoed en een GIS bestaande uit de materiële en immateriële sporen. Te denken valt aan lijntypen, stations, taluds, straatnamen en bovenleidingaansluitingen.
In dit project verzorgde ik voor Noordpeil de landschappelijke beschrijvingen en geschiedenis (functie, jaar van aanleg en naam) van dijken en waterstaat in Friesland en dit gekoppeld aan een online GIS voor een breed publiek. Uitgangspunt was de atlas: Binnediken en Slieperdiken yn Fryslan van Ir. K.A. Rienks en Ir G.L. Walther (Bolsward, 1954).
De zandlandschappen zijn voor Nederland van grote cultuurhistorische waarde. Ze zijn echter onderdeel van het pleistocene zand dat tot ver in Duitsland en België is afgezet. Het doel van dit onderzoek voor de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed was om een universele typologie en kartering voor de zandlandschappen te maken die zowel nationale kennis insloot als internationaal bruikbaar was. Van de resulterende typologie creëerde ik een GIS. De indeling was het resultaat van een bottom-up-methodologie.
Dit archiefonderzoek deed ik voor een onderzoeker destijds gelieerd aan het Max Planck Instituut voor wetenschapsgeschiedenis. Ik gebruikte hiervoor het eerste droogleggingsplan dat de gehele Zuiderzee omvatte gebaseerd op wetenschappelijke en technische overwegingen uit 1848. Dit werkte ik vervolgens uit tot casestudy.
Europa wordt gekarakteriseerd door een grote diversiteit in cultuurlandschappen. Binnen dit project heb ik een GIS gemaakt waarop Europese landschappen met een unieke naam zijn weergegeven. Het doel van dit project was om tot een ruimtelijke indeling te komen waarvan de landschappen eenduidig beschreven en herkend kunnen worden door de wetenschap, beleidsmakers en het maatschappelijk middenveld. Verder werd op basis van fysisch geografische data bepaald wat de karakteristieken van deze landschappen zijn. De 500 landschappen zijn het resultaat van een top-down methodologie. Zie hier het artikel dat we er over schreven.
Tijdens mijn wetenschappelijke stage bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed analyseerde ik de relatie tussen de vierkantemeterprijs van bouwkavels en het stedenbouwkundig ontwerp van de
stadsuitbreiding van Leiden uit 1659. De manier waarop deze relatie eerder in dezelfde eeuw voor de stad Amsterdam tot stand kwam, fungeerde als centrale hypothese. Deze werd bevestigd: de prijs
per vierkante meter verschilde naargelang de afstand tot het stadscentrum, of het zich op een straathoek of het midden daarvan bevond en afhankelijk van het type infrastructuur en de bestemming
van het perceel. Interessant genoeg had ook een geplande (maar nooit gerealiseerde)
grote kerk een prijsverhogend effect.